ROUTE DE VENTADOUR - CORRÈZE


Bij het ontmantelde kasteel van Treignac begint de troubadoursroute. Genoemd naar de beroemdste van hen, Bernard de Ventadour. In het spoor van de zangers trokken ook jongleurs, monniken en pelgrims door de Franse Corrèze.

Dichte nevel. Geen wonder. Dit is een land van water, van rivieren. Van roestbruine koeien ook en heksenbezems in de bomen. En wie ben ik om Corrèze's Bureau de Tourisme tegen te spreken, als men zeker zegt te weten dat hier een troubadoursroute loopt? Genoemd naar de beroemdste van hen, Bernard de Ventadour. Geboren rond 1125, een wel heel grijs verleden. Maar bij een mistige februaridag als deze past zijn schimmige gestalte wonderwel. Hoe oud laat ik hem zijn? Twintig of daaromtrent. Hij loopt voor mij uit, gehaast, en zijn humeur is slecht. Ontslagen! Hij, de trots van de zangersschool van het kasteel Ventadour. De deur uitgetrapt door de kasteelheer. Omdat hij het begrip hoofse liefde iets te ruim had opgevat.

Hoofse liefde wat heet. De kasteelheer had een vrouw, Marguérite de Turenne. Ze was mooi, ze was jong. En zo hoofs (platonisch zeg maar) hoefde de liefde helemaal niet voor haar. Dus was het eind van hun affaire als volgt: zij voor straf achter slot en haar zanger stond op straat. Op zich niet zo'n catastrofe natuurlijk. Het is dat de talloze kastelen vandaag schuilgaan in de mist, maar hoeveel zijn het er niet in de naaste omgeving? Boisse Tourondel, Febeyre, Merle. Emplooi genoeg voor een troubadour met talent.

Ooit was er ook een kasteel van Treignac. Treignac, waar de troubadoursroute begint. Dat kasteel is ontmanteld. Maar geen reisgids die niet Treignac's vijftiende-eeuwse parochiekerk roemt, de schilderachtige ligging van het dorp, en de rust vooral. Maar pas op. Schijn bedriegt. Een vechtlustig volkje, die Treignaccers. Door de eeuwen heen zaten hun handen los. In het jaar 1560 bijvoorbeeld kregen zij, bij speciaal decreet zelfs, het recht elkaar in het gezicht te meppen, zonder dat daar een strafvervolging op stond. Terwijl datzelfde Treignac in die eeuw ook nog een bolwerk dreigde te worden van rebelse protestanten. Zulks tot ergernis van de oer katholieke Seigneur van Treignac. Geen man van halve maatregelen was dat. Om de protestanten kwijt te raken - ze hielden zich schuil in de bossen rondom - stak hij de hele omgeving in brand. Zichzelf ruïneerde hij in één moeite door want ook zijn eigen bezittingen gingen op in de vlammen.

Als je vanaf de brug hier over de Vézere, omhoog kijkt naar de mistige skyline van het dorp, krijgt die mist iets verdachts. Alsof de rook van toen nog steeds boven Treignac hangt. Er moet hier wat afgelopen zijn in De Ventadours twaalfde eeuw. Een stoet van troubadours, jongleurs, monniken - een soort mierenstoet, die onvermoeibaar het laatste nieuws overhevelde van punt A naar punt B. Van het Plateau des Millevaches hier in de Corrèze naar Santiago de Compostella helemaal. Want vergeet de pelgrims niet. Ook die namen graag deze weg.

Toen die stroom pelgrims verdween is de vreemde stilte gevallen van nu. Geen vreemdeling die 's winters nog de weg neemt van Treignac naar Lestard. Omdat Lestard als dorp echt helemaal niets meer om het lijf heeft - daar helpt geen moedertje-lief aan. Ook de muziek niet, die vanuit het café door de lege straat waait en de neerslachtigheid alleen maar vergroot. Het enige waardoor Lestard zijn plaats aan de troubadoursroute verdient, ligt aan de uiterste rand van het dorp: een juweel van een twaalfde-eeuws kerkje met een dak van riet. Ooit moet het eigendom van de Tempeliers zijn geweest. Maar niets dat binnen aan vrolijke, drankzuchtige ridders herinnert. Als de deur openkraakt, lijkt de tijd gestold. Een vloer van vochtig glanzende keien, een rij houten banken. Een soberheid die even de adem beneemt. Een beeld dat de vreemdeling zou willen bewaren. En zie! Die wens kan vervuld want hoe luidt het bericht naast het altaar? 'Ansichtkaarten zijn te koop in het café'. Ook daar is het leeg op een donkere juffrouw na, die achter de bar troont bij een indrukwekkend regiment flessen. Alsof zij tegen beter weten in op een Tempeliersinvasie hoopt. De beloofde kaarten? Ze heeft er drie in de aanbieding. De Ventadour? Kent ze van naam. En zijn gedichten? 'Ach, lezen doe ik niet veel.'


Zuidwaarts. De bebossing wordt dichter. Donkere naaldbomen, een enkele spierwitte berk. Soms een glimp van het landschap erachter, dat iets eigenaardig verstilds heeft. Iets bekends trouwens ook. Waaraan doet het toch denken? Opeens weet ik het: zo'n landschap van oude wandkleden. Die tendens naar verticaal, dat beslotene, intieme. Het witte paard daar op de helling zou geborduurd kunnen zijn, zo roerloos als het erbij staat. En een gestileerd hert op ranke poten ontbreekt nog maar net.

Maar springlevend zijn de honden in het gehucht Mas Michel, waar men in de zomer frambozen verkoopt (aldus een bord bij de ingang). Maar ter zake! Het is - stelt mijn reisgids - niet aan fruit dat Mas Michel zijn faam dankt, maar aan mortelloze huizen. Geen cement of leem kwam te pas bij de bouw. Alleen losse keien. Eerst zorgvuldig op maat gehakt, daarna opeengestapeld door een middeleeuwse Pietje Precies, toen tijd nog geen geld was. Maar blaften honden even furieus naar een vreemdeling als hun nazaten nu? Opnieuw is het mijn reisgids, die to the point komt en op die schoorsteen daar wijst, versierd met een Jakobsschelp. Een baken voor pelgrims op weg naar Santiago. Dezelfde schelp blijkt later te prijken op de schouw van de dorpsherberg in Chaumeil. Daar tekent zich achter het beslagen raam de hoogste berg af van de Corrèze: de 908 meter hoge Suc au May. Maar tot een beklimming lokt die vandaag niet.

Het is snel kouder aan het worden. Chaumeils kerk - waarvan zowel dak als toren bedekt is met zwarte lei - doet denken aan een gestalte die kouwelijk wegduikt onder een capuchon.

J'ai tant d'amour au coeur
De joie et de douceur
Que le gel me semble fleur
Et la neige verdure.

Intussen stijgt en daalt de weg na Chaumeil even abrupt als de stemming van Bernard de Ventadour. Verliefd is hij voortdurend. Na Marguérite de Turenne is sprake van een zekere Asimant, een hofdame van Aliénor van Aquitaine (of Aliénor zelf?). En na haar weer van een dame uit de Haute Vienne. Je mag aannemen, dat Bernard na zijn smadelijke aftocht uit het kasteel Ventadour zijn lesje heeft geleerd: dat een hoofse geliefde onbereikbaar is. En hoofse poëzie de poëzie van een gedoemde vrijgezel. Een stiekeme kus, wat kleine vrijpostigheden - op meer hoeft hij niet te hopen. Zijn verliefdheid is er des te heviger om. Alleen: wordt zijn kuise liefde beantwoord, ja of nee? Onzekerheid, schrijft hij, werpt hem 's nachts op de rand van zijn bed.

Maar een onverbeterlijk optimist is hij ook. Een paar lovende woorden van de geliefde zijn genoeg om hem weer hoopvol te stemmen: 'Uw poëzie bevalt mij. Dat heeft zij toch gezegd?' Als beloning volgen dan soms momenten van zulk puur geluk dat de zanger een twaalfde-eeuwse Trenet lijkt. Een man, die hartje winter naar buiten rent in zijn hemd, in de zekerheid dat de liefde hem tegen de noordenwind zal beschermen. Waarna de depressie hem opnieuw in haar greep krijgt. 'Waar kan ik mij verschuilen wanneer verdriet mij kwelt?' Hij staart zijn geliefde in de ogen. Maar wat is het enige, dat hij weerspiegelt ziet? Zichzelf. Een miserabele Narcissus. Dat zijn momenten van volslagen leegte. En dan sterft de ziel.

Volgende halte: het vestingstadje Corrèze. En meteen een tip voor toekomstige Route de Ventadour-gangers: in aardedonkere St. Martialkerk zit het lichtknopje rechts halverwege de muur. Wie het aanknipt, ziet een klein wonder gebeuren. Uit het donker komt plotseling, als een golf van goud, het retabel tot leven. Een orgie van verguld smeedwerk, maar ook van azuurblauw emaille en roze vlammen van keramiek. Van een weelde allemaal, die aan Spaanse kerken herinnert. Zoals ook Corrèze zelf Spaans aandoet vanmiddag. Iets van het zuiden in de sfeer van het ommuurde oude centrum. Je gaat er binnen door de Porte Margot en loopt rechtstreeks de middeleeuwen in. Geur van gebakken knoflook, geluid van water. In de diepte stroomt de onrustige rivier waaraan dit stadje (net als het departement) zijn naam dankt: Corrèze. Corrèze, het hoge arendsnest. Ooit was het een haast onneembare vesting. Maar behalve dat, ook de belangrijkste pleisterplaats op weg naar Santiago.

Voor pelgrims viel in die nauwe, spannende straatjes vast heel wat meer te beleven dan de mis. Maar de Heer zij geloofd: repte men zich berouwvol ter kerke de volgende morgen - wie stond daar dan in de St. Martialkerk, tegenover het retabel? Om de pelgrim weer op het juiste been te zetten? St. Jacob in eigen persoon. Zoals zijn beeld paraat staat in talloze kerken langs de route. Wandelstok in de hand, man met haast. Want het evangelie diende verkondigd, wherever. Achthonderd jaar na zijn dood werd zijn gebeente teruggevonden in Santiago. Driehonderd jaar voor de geboorte van De Ventadour. Hier op deze route zijn het niet de dagen, maar de eeuwen die als zand door de vingers van de reiziger glippen. Wanneer de reiziger afgedaald is naar de diepte, naar de Chapelle du Pont Salut, kan hij de rivier volgen tot Vitrac. Dat ietwat verloren Vitrac in zijn uithoek, waarover niettemin de wind van de Renaissance heeft gewaaid.

Het met leeuwen versierde portaal van de kerk van Vitrac blijkt opeens, zomaar, op twee zuilen te rusten. Welke bereisde monnik of metselaar bracht de schets ervoor mee? En vormde die een bron voor verhitte discussies? Er tegenover, aan de andere kant van het plein, ligt de tweede bezienswaardigheid van Vitrac: een puur middeleeuws bakkerijtje. Maar vergeleken met het kerkportaal de simpelheid zelf. Een no nonsense-gebouwtje. Mooi gewelfd plafond binnen, dat wel. Maar niks zuilen. En al helemaal geen tot vroomheid manend beeld van St. Jacob. Bidden deed je maar aan de overkant. Hier ging het gewoon om gerst en om gist.

Gerst en gist. Ooit stonden de ouders van Bernard de Ventadour achter de oven van een bakkerij als die in Vitrac. Beweert men. Nederig bakkersvolk. Die bakkerij hoorde bij het kasteel Ventadour. Tijdens de Renaissance ruilden de Seigneurs van dat kasteel hun koude slot in voor een meer luxueuze behuizing in Ussel. Maar in Bernards twaalfde eeuw waren zij nog van een stoerder kaliber. Honkvast.

Daar was Eble II, de beroemde zanger (die van het kasteel een workshop maakte voor jeugdig talent) en diens zoon Eble III (bezitter van die mooie echtgenote, met wie de jonge Bernardus - ja, ach). Nog even wat Bernards afkomst betreft: een enkeling houdt hardnekkig vol dat hij bastaardzoon van Eble II was, en het verhaal over die nederige komaf boosaardige roddel. De tijd zal het nooit meer leren. Eén ding alleen: we moeten ons niet verkijken op dat aristocratisch klinkende 'De Ventadour'. Het wilde niet anders zeggen dan: afkomstig uit Ventadour. En dat was hier - het tegenwoordige Moustier-Ventadour. 'n Handvol huizen 'n kerk plus een schooltje dat in één moeite door dienst doet als Mairie. Hoog boven dat alles dus het kasteel, nog steeds indrukwekkend hoewel het een ruïne is. En over strategische ligging gesproken: menige emmer teer moet hier trefzeker naar beneden zijn gekeild. Maar was het ooit de vijand die oprukte, nu zijn dat de bramen en het bos.

Het heeft gevroren vannacht, het pad omhoog is rotsig en glad. Intussen wordt het kasteel er niet reëler op, zo close-up. Wat vanuit de diepte nog min of meer een geheel leek, valt eenmaal boven in losse brokken steen uit elkaar. Hier, te dicht met je neus op het verleden, lijkt het voorstelbaar dat tussen deze resten muur ooit toernooien plaatsvonden. Dat er feestzalen waren, tuinen zelfs - de grond ervoor werd speciaal naar boven gebracht. Prés hauts. In zo'n tuin ontmoetten Tristan en Isolde elkaar tussen rozen en alruinen (en speelt ook de Roman de la Rose zich niet af in een tuin?). Een geur van houtrook stijgt omhoog uit het dorp. Maar geen geur van koffie - zoiets wufts als een café bestaat niet in Moustier-Ventadour. Alleen is er een kruidenierszaak annex broccante. Alles komt daar uit grootmoeders tijd, de eigenares incluis. Zo ook haar ansichtkaarten, die ze in smoezelige, geel geworden hoesjes bewaart. Een aantal ervan is beschreven. Die ontving de eigenaresse ooit zelf, en hup! ook bij de voorraad. Zonde toch anders? De winkelbel rinkelt. Een Moustier-Ventadourse maakt haar entrée. Hoopvol houdt ze een lege fles omhoog: of er alweer witte wijn is. Wat? Nog altijd niet? Merde!

Dame suis votre et le serai
Votre fus depuis bien longtemps
Vous Futes ma premiere joie
Serez ma joie jusqu'a la fin
Tant que la vie me durera

De Ventadour staat op straat en wat gaat hij doen? Elders werk zien te vinden. Een vaste aanstelling en liefst een met een zeker prestige. Tenslotte is hij een troubadour, de aristocraat onder de kunstenaars. Een trouveur: iemand die vindt, dat wil zeggen creëert. Niet zo een die een beetje langs 's heren wegen trekt om pelgrims te amuseren in een afgelegen gehucht. Dat laat hij over aan kermisgasten en jongleurs. Mag je aannemen. Maar uitgerekend op dit moment van, het verhaal verdwijnt De Ventadour opeens in de mist van zijn twaalfde eeuw. Er is niets opgetekend over deze periode; beroemd was hij nog niet.

Pas vanaf 1152 is zijn spoor weer te volgen, wanneer hij als meesterzanger is aangesteld in Poitiers, aan het hof van Aliénor van Aquitaine. Alles wijst er zelfs op dat hij haar naar Engeland volgde en aanwezig was in de Westminster bij de kroning van haar echtgenoot Henri II Plantagenet. Na 1155 duikt hij opeens op in Toulouse. Aan het hof van Raymond V (die hij amicaal l'Auvergnat noemt). En weer later aan het hof van burggravin Ermengarde van Narbonne. Maar in dit stadium van het verhaal blijft het tasten in het duister. Hij had emplooi nodig; ligt het dan niet voor de hand dat hij dit in eerste instantie dicht bij huis heeft gezocht? Hier in de Corrèze? Dus, bij gebrek aan betere suggesties: De Ventadour staat op straat en ik laat hem de weg inslaan naar Eyrein.

Als de reiziger nu even afdwalen wil van het rechte pad: vijftien kilometer van de troubadoursroute, ligt op een rotswand het dorpje Gimel. Zijn waterval is beroemd, en ooit was zijn kerkschat dat ook - gouden vaatwerk, een met edelstenen bezette reliekschrijn. De schat was te bezichtigen in de kerk van Sint Pardoux. Een heilige die pardoes de verkeerde kant opkeek toen het erop aankwam. Want op een kwade nacht (van 22 op 23 juli 1991) sloop een dief de kerk in en weg schat. Verslagenheid! Dat een deel later weer boven water kwam, had geen Gimeller durven verwachten. En dat dit uitgerekend gebeurde op de verjaardag van de curé, gaf een en ander de allure van een klein mirakel. Alleen ligt de schat nu nog steeds in een kluis. Hij mag pas terug naar Gimel als die kerk terdege is beveiligd. En eer dàt zover is . . .

Terug naar het rechte pad, naar Eyrein, waar De Ventadour misschien innerlijke rust heeft gezocht in de kerk. Waarom niet? Veel fantasie is er niet nodig om hem door het voorportaal te zien gaan. Hij staat even stil om de stenen maskers te bekijken. Hun treurigheid past hem. Terwijl tegelijkertijd, wie weet, een heel nieuwe gedachte opeens door zijn hoofd flitst: op eigen benen, vrij als een vogel. Er bestaat ander verdriet, dat een leven lang blijft.

Twaalf kilometer na Eyrein ligt het gehucht St. Pardoux - la Croisille met een Romaanse kerk in het centrum. Wie even de deur - hoe mooi en oud ook - vergeet en omhoogkijkt, ziet een nis met de piëta: Maria en haar dode zoon. Hier gaat het niet om het leed van een heilige die zich ondanks alles onderdeel weet van een Groot Plan. Wat hier uit steen is gehakt, is verbijstering. De verbijstering van een boerenvrouw. Met een soort radeloos onbegrip bekijkt ze de dode zoon op haar schoot. Wat is hij klein en schriel, vergeleken met haar. Je zou willen weten wie zij geweest is, de vrouw die voor deze rustieke madonna poseerde. Zo dramatisch en zo ontstellend gewoon.

Rimpelloze meren langs de weg. Maar daaromheen een landschap dat ruig aan het worden is, onherbergzaam. Iets voor de gebroeders Grimm - boosaardige nimfen, rovers, wolven, alles is hier mogelijk. Maar voordat dadelijk het eindpunt van de route in zicht komt, nog even hoe het afliep met Bernard de Ventadour. Wel, het leven was hem goedgezind en de dames waren dat ook. Hoewel, zo volmaakt als hij toen, in Moustier-Ventadour, had gedacht, bleken zij niet. Zijn trouw werd niet altijd beloond. Een beetje bitter schrijft hij dat het eerste het beste schoelje soms evenveel als hij, zo niet méér bij hen gedaan kreeg:

'Qu'un fourbe obtienne atant
par ruse, o davantage
qu'un amoureuze constant'.

Een ervaring rijker en een illusie armer trok hij dan maar weer naar het volgende hof. Nu was het natuurlijk niet zijn enige taak om de echtgenotes van zijn broodheren prettig bezig te houden. Een troubadour had wel degelijk ook een praktische functie: de meningen van zijn beschermheer te ventileren en al zingend de publieke opinie te bespelen. Een talentvol troubadour was goud waard voor een ambitieuze koning of graaf. En wat die beschermheren van hun kant Bernard konden bieden, was een leven in luxe. Ze hielden hof als oosterse vorsten, deze seigneurs, gewend als zij na de kruistochten waren aan de weelde van een muzelmanhof. Maar we hadden het over Bernard: er kwam tenslotte een dag, waarop hij luxe en liefde voor gezien hield. Hij trok zich terug in een abdij, waar hij na 1180 stierf.


Eindpunt van de troubadoursroute: Argentat aan de Dordogne. Oude kades waarvandaan ooit stoere schippers op hun platbodems (argentats) vol eikehout naar Bergerac en Bordeaux koersten. Er was geen weg terug. Bij aankomst daar werden de boten gesloopt omdat terugvaren, stroomopwaarts, onmogelijk was. Links van Argentat liggen de beroemde Tours de Merle. Een van de kasteelheren (zo wil de legende) werd Bertrand le Merle genoemd omdat hij zijn troepen placht bijeen te fluiten als een merel. Heeft De Ventadour ook hem zijn diensten aangeboden? Wie weet.

Maar genoeg gespeculeerd. Laat het inmiddels maar 1152 geworden zijn in dit verhaal. En laat De Ventadour nu maar wegtrekken uit zijn Correze. Vol goede moed, nog een heel leven voor zich, magnifieke nieuwe geliefdes om te bezingen. Terwijl een bleke zon doorbreekt boven de Dordogne gaat hij de brug over. Hij slaat af naar Poitiers. De geschiedenis in.



Lange Afstand Wandelvereniging "VIA-VIA".

Gegenereerd op 10-01-2001 door C.P.J. Aerssens